Springweg 110 e.v. te Utrecht
De Myropscameren zijn misschien wel het meest merkwaardige
hofje van Utrecht.
Het complex
vrijwoningen
(godskameren) heeft, in tegenstelling tot de andere hofjes,
een
verdieping.
Deze godskameren zijn dus geen
kameren
in bouwkundige zin.
De stichting in 1583 door Domproost Cornelis van Myrop
betreft niet de nieuwbouw van de woningen,
zoals de bewaard gebleven
bouwtekening
lijkt aan te geven.
Het
bouwhistorisch onderzoek,
voorafgaand aan de restauratie van 1979 tot 1981,
bewees dat het hier om de verbouwing van al bestaande panden gaat.
Deze stonden achter op het terrein van het
Regulierenklooster.
Het oudste gebouw hier was uit de 14e eeuw en stond ter plaatse van nr 110 tot 120 (en liep waarschijnlijk nog verder naar links door).
Tegen de rechterkant hiervan kwam rond 1400 een
diep gebouw.
Rechts ervan lag een onbebouwde ruimte (afgezien waarschijnlijk van de
kloostermuur langs de straat), dan volgde
een 14e-eeuws gebouw.
Aan het eind van de 15e eeuw werd het oudste gebouw grotendeels gesloopt,
achter de bewaarde voorgevel kwam een
poortgebouw
met
opslagruimte
rechts, gevolgd door woningen ter plaatse van
nr 122,
124,
126 en
128.
Op het poortgebouw sloot links een
paardenstal
aan en
bakkerij
(nadien gebruikt als smederij). Later kwam tegen de linkergevel een hiervan uitgebouwde oven en traptoren, daar waar nu
nr 110
staat.
In 1583 ontstonden de huidige Myropscameren door een grondige verbouwing.
Al bleven ze vrij goed bewaard,
er gebeurde in al die eeuwen wel wat. In de 18e eeuw werden de bedsteden en
haardpotten vernieuwd en kwam er een nieuwe keukenaanbouw. De
schouwen werden in de 19e eeuw vervangen, maar de grootste ingreep vond plaats in 1950.
Toen werden de spantenkappen vervangen door de huidige
gordingenkappen en de meeste oude trappen gingen verloren; oorspronkelijk zijn
alleen nog de zoldertrappen van
nr 112,
114
en
116.
De stichting 'Evert Zoudenbalchhuis' verkocht het complex in 1968 aan het
Utrechts Monumentenfonds
en dat betekende het einde als vrijwoningen. Maar de broodnodige restauratie van
1979 tot 1981 maakte ze wel weer goed bewoonbaar.
Tekst: Jean Penders, 01-2006. Bronnen: zie literatuurlijst. Afbeelding: Tommie Hendriks